De barrières voor een optimale oncologische pijnbehandeling zijn onder te verdelen in 4 thema’s: (het ontbreken van) actuele kennis, tijdige diagnostiek, een breed gedragen behandelbeleid en heldere communicatie.¹ De richtlijn Pijn bij kanker biedt voor deze thema’s een goed vertrekpunt.²
Kennis
Kennis van pathofysiologie van (doorbraak)pijn bij kanker en de behandelmogelijkheden is essentieel voor het kiezen van de passende oplossing voor de individuele patiënt. Niet elke behandelaar is dag in dag uit bezig met pijn en de behandeling daarvan. Daarom is het actueel houden van uw kennis op dit vlak belangrijk. Wanneer kiest u een sterkwerkend opioïd? Waar moet u op letten bij opioïdrotatie? Wat is het verschil tussen spontane en incidente doorbraakpijn? Voor dit soort vragen is een aantal praktische artikelen opgesteld, zodat u snel de juiste informatie beschikbaar hebt. Enkele voorbeelden zijn: Pijn bij kanker, Hoe meet je pijn?, Stapsgewijze behandeling van pijn (WHO pijnladder) en Wat is de definitie van doorbraakpijn?.
Diagnostiek
VAS en NRS zijn veelgebruikte instrumenten voor het meten van pijn. De diagnostiek van pijn gaat echter verder dan het bijhouden van een pijnscore. Het begrijpen van de pijn is belangrijk voor het kiezen van de juiste behandeling. Voor een goede anamnese van de pijn zijn multidimensionele pijnvragenlijsten; er zijn vier dimensies (somatisch, psychisch, sociaal en spiritueel) die aandacht verdienen tijdens de diagnostiek. In de richtlijn wordt bij doorbraakpijn ook de behandeling (indienmogelijk) van de oorzaak of uitlokkende factoren genoemd. Pijnmeting en de behandeling van de pijn, inclusief de afspraken over continuïteit van de zorg (zie ook het artikel: Hoe meet je pijn?), zijn een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de patiënt en alle betrokken hulpverleners.
Behandelbeleid
De versnippering van de zorg, overdracht van verantwoordelijkheid en verschil in kennisniveau maken een eenduidige implementatie van behandelbeleid vaak lastig. Bij het begeleiden en behandelen van patiënten met kanker en pijn zijn veelal verschillende hulpverleners betrokken die of gelijktijdig of opeenvolgend de patiënt van adviezen voorzien. Hierdoor kan er langs elkaar heen gewerkt worden wat kan leiden tot ongewenste situaties en inefficiënte hulpverlening. In de richtlijn wordt een groot aantal verschillende hulpverleners aangewezen in de zorg rondom oncologische patiënten met pijn:
- huisartsen,
- verpleeghuisartsen,
- medisch specialisten,
- apothekers,
- ziekenhuisapothekers,
- psychosociale hulpverleners,
- (gespecialiseerde) verpleegkundigen,
- consulenten palliatieve zorg,
De richtlijn pijn bij kanker geeft handvatten voor implementatie van een eenduidig pijnbeleid door een onderverdeling te maken in: Verantwoordelijkheidsverdeling, Aanspreekpunt en dossiervoering, Taakverdeling, Aanpassing van pijnmedicatie en Continuïteit van de zorg. Het zorglandschap is continu in beweging en er zijn veel ontwikkelingen op het vlak van palliatieve zorg (o.a. PATZ, uitbreiden van MDO, Comprehensive Cancer Networks en 1,5 lijnszorg). Voor een lokale toepassing van een nationale multidisciplinaire richtlijn vormt betrokkenheid en de bereidheid tot samenwerking de basis.
Volgens het Kwaliteitskader palliatieve zorg zou:
– een persoonlijk en dynamisch team van zorgverleners gevormd moeten rond de patiënt en zijn naasten (altijd beschikbaar, een centrale zorgverlener als verbindende schakel)
– gewerkt moeten worden volgens een individueel, voor iedereen toegankelijk, zorgplan
– de bereikbaarheid van zorgverleners goed en continue moeten zijn
– sprake moeten zijn van multidisciplinair overleg en samenwerking
– gewerkt moeten worden met protocollen, richtlijnen en zorgpaden
Voor de coördinatie van zorg kan ook deelgenomen worden aan een PaTz-groep (huisartsen en wijkverpleegkundigen bespreken op gestructureerde wijze de zorg aan palliatieve patiënten) (zie www.patz.nu).2
Heeft u al nagedacht over de optimalisatie van het huidige behandelbeleid?
Communicatie
Goede communicatie leidt tot het beste behandelresultaat. Dat geldt niet alleen voor communicatie in de behandelaar-patiëntrelatie, maar ook de communicatie tussen medisch professionals onderling. Er zijn verschillende barrières aan te wijzen die optimale communicatie in de weg staan:
Specifieke barrières aan patiëntenzijde:¹
- Misvattingen over opioïden en de bijwerkingen ervan (verslaving, autorijden, verstopping, et cetera).
- Trots van de patiënt (pijn moet je verdragen) en slechte therapietrouw
- Terughoudend in het melden van pijn; toename van de pijn betekent immers dat de ziekte erger wordt. Krijg ik dan nog wel een behandeling?
Specifieke barrières vanuit artsenperspectief:¹
- Onvoldoende beoordeling van de pijn en de pijnbehandeling.
- Weerstand van patiënten om pijn te melden of een pijnscore aan te geven.
- Onvoldoende kennis van de pijnbehandeling.
De redenen dat een patiënt tijdens een consult vaak niet over pijn praat zijn divers. Veel patiënten vinden dat pijn er nu eenmaal bij hoort en vinden zelf dat zij lastig zijn als ze over pijn praten. Bovendien willen zij de zorgverlener niet afleiden van het behandelen van de ziekte. Een misplaatste trots maakt dat sommige patiënten niet over pijn praten omdat zij menen een hoge pijndrempel te moeten etaleren.³
In de zorg rondom patiënten met kanker zijn veel zorgverleners betrokken. Het onderling afstemmen tussen de betrokken zorgverleners en vastleggen van een eerste aanspreekpunt voor de patiënt kan veel ruis op de lijn voorkomen. Dit kan een positieve impact hebben op bijvoorbeeld onderbehandeling. Ook educatie van de patiënt en zijn of haar naasten kan een beter resultaat opleveren. De patiënt leren om zijn of haar pijn te begrijpen en te beschrijven, kan niet alleen geruststelling geven aan de patiënt, het maakt waarschijnlijk ook het consult een stuk effectiever.
Herhaalde voorlichting en educatie geven een optimaal effect.2 Er leven veel vooroordelen over pijnmedicatie bij patiënten. Download hier de brochure Fabels en Feiten over morfine en andere opioïden die hiervoor is ontwikkeld.